top of page
  • Foto van schrijverJana Vanhaverbeke

18 uur op stap met onze schattemuis


Half tien ‘s avonds. Mats poetst zijn tanden. Ik lees rustig mijn hoofdstuk uit op de bank tot ik een kreet uit de badkamer hoor. Wat geritsel in de kast, trok Mats zijn aandacht. Bij het opentrekken scheert een muis rakelings langs zijn blote voeten en zet het op een lopen naar de slaapkamer. Meteen volle paniek in ons miniatuurhuis. Ik loop naar de badkamer en roep in paniek: “Waar is hij? Waar zit ie?”. Net op dat moment schiet hij tevoorschijn uit zijn schuilplaats en zigzagt tussen ons door, de living in. We schreeuwen het uit en springen zoals in de films bovenop ons meubilair.  Daar staan we dan, het in ons ons broek te doen. Ik, 162 centimeter lang. Mats, 187 centimeter lang tegenover een muis van nog geen 7 centimeter. We weten het, we zijn woesies, maar vanuit jouw comfortabele zetel daar is het makkelijk praten.


Middernacht. We zijn ietwat kalmer en staan niet langer hysterisch op de zetels. De twee muizenvallen staan gespannen voor het gat waar we hem voor het laatst zagen verdwijnen. We kruipen ons bed in en kijken een aflevering om onze gedachten te verzetten.


Eén uur ‘s nachts. Het licht gaat uit en daarmee start het piekeren. Ik fantaseer over de acrobatenkunsten van muizen. Hoe makkelijk ze wel niet in ons bed raken en over mijn hoofd kunnen rennen terwijl ze hun keutels uitscheiden. Of erger, plassen terwijl ik net naar adem hap. Neen, de slaap vatten we niet.


Twee uur ‘s nachts. We liggen als een duo zwetende otters bedolven onder een hoop lakens, die ons moeten beschermen. Geritsel in de buurt verhoogt instant onze hartslagen. Ik knipper het licht aan en we turen naar alles rondom ons. Stilte en geen muis te zien. Licht terug uit. Beiden staren we naar het plafond en de minuten kruipen voorbij. Mijn ogen vallen toe, net wanneer ik een duidelijk geritsel links onder me hoor.

“Ben jij dat schat?”, vraag ik.

“Neen.”

Ik schiet recht en het licht gaat aan. Alweer.

Hij zit duidelijk onder het bed en boven de garage. De minieme ruimte waar alle leidingen en elektriciteitskabels lopen en die middels planken voor de mens is afgesloten.   Aangevreten kabels, doorgeknaagde leidingen, kortsluiting, brand. De worstcasescenario’s flitsen in sneltempo voorbij.

Er is maar één oplossing: serie kijken. Ja zo pakken millenials als wij dat aan. Doen alsof het probleem niet bestaat in de overtuiging dat het probleem zich dan vanzelf wel oplost.


Half vier. De afleveringen zijn op en op goed geluk check ik de vallen. Helaas blijven die leeg. Voor de laatste maal knipper ik die nacht het licht uit. We slapen niet vast en schrikken van elk geluid wakker.


Zeven uur. Negatief nieuws: de vallen zijn leeg. Positief nieuws: we leven en alles lijkt op het eerste zicht (nog) te werken. Uitgebreid ontbijten is niet aan de orde. We zetten koers richting de dichtstbijzijnde bouwmarkt winkel. Met een droge Belvita ontbijtkoek in mijn mond, geef ik instructies aan mijn wederhelft: “Vergeet de muis en concentreer je op het autorijden. Als je hem ziet lopen, blijven ademen. Desnoods zetten we onze vier pinkers op en parkeren we op de pechstrook.”

Licht geïrriteerd gromt hij “Ja, ja muis dat weet ik. Verdomme ik kan jou nu ook echt niet meer m’n schattemuis noemen hè.”


Elf uur. Op de band aan de kassa staan twee muizenvallen en vergif. Een nieuwe slapeloze nacht zien we niet zitten, dus zetten we de grove middelen in. Vier muizenvallen staan verspreid op evenveel vierkante meters met daarop telkens een stuk blinkende chocolade. We geven onze schattemuis de vrijheid en trekken zelf het shoppingcenter in. Daar trakteren we ons op pizza en ijs en slenteren als twee zombies door een wereld waar consumptie centraal staat.


Vier uur. Genoeg vrijheid voor de muis. Hebben we iets gevangen of boeken we toch maar een hotel voor vannacht? Tijd voor actie. Met een bonzend hart trek ik de deur open denkende aan de mogelijke crime scène die ik zo dadelijk zal aantreffen: bloedspetters, een in tweeën gereten muis of darmen en ingewanden die aan de vloer kleven. Ik stap in en zie meteen dat de eerste twee vallen leeg zijn. Mijn moed zakt me in de schoenen. Een stap naar voor brengt me bij de derde val: ook leeg. We hebben hem niet gevangen flitst er door mijn hoofd, terwijl mijn blik valt op de vierde val. Daar ligt hij. Vredig zonder sappen die in het rond gevlogen zijn. Tranen duiken op in mijn ooghoeken en een vreugdekreet ontsnapt me terwijl ik roep: “We hebben hem, we hebben hem.” Fier op ons werk neem ik Mats in mijn armen en fluister: “Hij is dood. Echt dood. We hebben hem gevangen.”

Zijn we dierenbeulen of gewoon doodop?





















57 weergaven

Recente blogposts

Alles weergeven
bottom of page